Een laboratoriumuitslag beschrijft het resultaat van een laboratoriumbepaling. Het gaat hierbij om monster-geörienteerde bepalingen zoals deze verricht worden in laboratoria als Klinische chemie, Serologie, Microbiologie etc.
Behalve de uitkomsten van testen met een enkelvoudig resultaat kan dit concept ook de uitkomsten van meer complexe testen met meervoudige resultaten of 'panel' bevatten.
Purpose
Laboratoriumonderzoek wordt gedaan ten behoeve van de diagnose en preventie van ziekte en het vervolgen van de effecten van behandeling.
Evidence Base
Voor het vastleggen van laboratoriumuitslagen zijn twee bouwstenen beschikbaar: TekstUitslag en LaboratoriumUitslag.
Bij uitslagen van laboratoriumbepalingen is het moeilijk eenduidig aan te geven wanneer deze bouwsteen gebruikt moet worden en wanneer de bouwsteen TekstUitslagen gebruikt moet worden.
In het algemeen worden laboratoriumtesten die resulteren in een waarde (7,1 mmol/L), rangtelwoord (++ uit reeks tot ++++) of een kwantitatieve uitslag (Weinig) vastgelegd met deze bouwsteen. De bouwsteen TekstUitslag is meer geschikt voor tekstuele uitslagen die van nature verhalend zijn en langer dan een paar woorden. In vrijwel alle laboratoria komen beide soorten testen voor.
De toepasbaarheid van bovengenoemde bouwstenen wordt niet door het soort laboratorium maar door het soort uitslag bepaald.
Information Model
Type
Id
Concept
Card.
Definitie
DefinitieCode
Verwijzing
NL-CM:13.1.1
LaboratoriumUitslag
Rootconcept van de bouwsteen LaboratoriumUitslag. Dit rootconcept bevat alle gegevenselementen van de bouwsteen LaboratoriumUitslag.
NL-CM:13.1.2
Monster
0..1
Container van het concept Monster. Deze container bevat alle gegevenselementen van het concept Monster.
Identificerend nummer van het afgenomen materiaal, ter referentie voor navraag bij bronorganisatie. In de transmurale setting bestaat dit nummer uit een monsternummer inclusief de identificatie van de uitgevende organisatie, om uniek te zijn buiten de grenzen van een organisatie.
NL-CM:13.1.20
Monstervolgnummer
0..1
Het monstervolgnummer wordt toegepast, als het verzamelde materiaal uit de oorspronkelijke buis of container verdeeld wordt over meerdere buizen. In combinatie met het monsternummer biedt het volgnummer de mogelijkheid de buis of container uniek te identificeren.
NL-CM:13.1.21
Containertype
0..1
Containertype beschrijft het omhulsel waarin het materiaal verzameld of verstuurd is. Voorbeelden zijn bloedbuizen, transportcontainer evt incl. kweekmedium.
Monstermateriaal beschrijft het afgenomen materiaal. Indien de LOINC testcode impliciet ook een materiaal beschrijft, mag dit element daar niet mee in strijd zijn. Indien gewenst kan dit gegeven wel een meer gedetailleerde beschrijving van het materiaal geven: LOINC codes bevatten de materialen alleen op hoofdniveau.
Dit is in lijn met de afspraken die gemaakt zijn in het IHE/Nictiz programma e-Lab.
Indien de test uitgevoerd is op een afgeleid materiaal (bijv. plasma) bevat dit element toch het afgenomen materiaal (in dit geval bloed). De LOINC code zal in het algemeen in dit geval wel naar plasma wijzen.
Bij met name microbiologische bepalingen is soms geen sprake van materiaal maar van een isolaat van een bepaald micro-organisme. Dit concept biedt de mogelijkheid informatie omtrent dit micro-organisme vast te leggen.
Totale volume van het verzamelde materiaal. Indien het noodzakelijk is om de absolute hoeveelheid van een bepaalde stof in het afgenomen of verzamelde materiaal te bepalen, dient het volume hiervan opgegeven te worden.
NL-CM:13.1.24
Verzamelperiode::TijdsInterval
0..1
Indien het materiaal niet op één tijdstip afgenomen is maar gedurende een bepaalde tijd verzameld is, kan deze periode in dit concept vastgelegd worden. Een voorbeeld is 24 uurs urine.
Datum en tijdstip waarop het materiaal bij het laboratorium of prikpunt is afgegeven. Het gaat hierbij om materiaal dat door de patiënt zelf verzameld is.
NL-CM:13.1.18
Afnameprocedure
0..1
Indien relevant voor de uitslag kan de wijze van verkrijgen van het monster opgegeven worden.
Morfologie beschrijft morfologische afwijkingen van de normale vorm van de anatomische locatie waar het materiaal is afgenomen, bijvoorbeeld wond, zweer.
Indien het materiaal niet rechtstreeks bij de patiënt afgenomen, maar afkomstig is van een aan de patiënt gerelateerd voorwerp, zoals b.v een cathetertip, kan deze bron van het materiaal hier vastgelegd worden.
De datum en eventueel tijdstip waarop de test uitgevoerd is.
NL-CM:13.1.10
TestUitslag
0..1
De uitslag van de test. Afhankelijk van de soort test bestaat de uitslag uit een waarde met eenheid of uit een gecodeerde waarde (ordinaal of nominaal).
De status van de uitslag van de (deel)test. Indien het onderzoek uit meerdere testen bestaat, geeft het de status van het onderzoek de overall status weer.
De voor de patiënt geldende referentie bovenwaarde van de met de test gemeten waarde.
NL-CM:13.1.12
ReferentieOndergrens
0..1
De voor de patiënt geldende referentie onderwaarde van de met de test gemeten waarde.
NL-CM:13.1.14
InterpretatieVlaggen
0..1
Attentie codes die aangeven of de uitslag van een kwantitatieve bepaling boven of onder bepaalde referentiewaarden ligt of anderszins een interpretatie van de uitslag geven (Resistent). De waarden Resistent, Intermediair en Sensitief worden gebruikt bij microbiologische bepalingen.
Bij een laboratoriumbepaling die uit meerdere subbepalingen bestaat en vaak als één geheel wordt aangevraagd bevat dit concept de naam van de samengestelde aanvraag (vaak aangeduid als panel, battery of cluster). Voorbeelden zijn: bloedgassen en EBV serologie.
De status van de laboratoriumuitslag. Indien het onderzoek uit meerdere testen bestaat, geeft het de status van het gehele onderzoek aan. Indien tevens de status per deelonderzoek gebruikt wordt, moet deze status daarmee in overeenstemming zijn.
Verwijzing naar een gerelateerd onderzoek, bij voorbeeld bij gepaarde onderzoeken of sequentiele onderzoeken als gramkleuring en microbiologische kweken
Om informatie op basis van zorginformatiebouwstenen uit te wisselen zijn aanvullende, meer technische specificaties nodig.<BR>Niet iedere omgeving kan met dezelfde technische specificaties overweg. Om deze reden zijn er meerdere typen technische specificaties:
HL7® versie 3 CDA compatibele specificaties, beschikbaar via de Nictiz ART-DECOR® omgeving
HL7® FHIR® compatibele specificaties, beschikbaar via de Nictiz-omgeving op de Simplifier FHIR Registry